Zadelsprinkhanen hebben een zadelvormig halsschild, waaronder hun korte vleugels deels verstopt zitten. Ze kunnen niet vliegen maar kruipen en springen met hun sterke achterpoten door het struikgewas. Mannetjes en vrouwtjes maken geluid door de vleugels over elkaar te wrijven. Daarmee vinden ze elkaar om te paren. Het vrouwtje heeft een sabelvormige legboor aan het eind van haar achterlijf. Hiermee zet ze haar eitjes af in plantenstengels. De eitjes zijn hier beschut tegen vijanden.