De grote Filipijnse kokkel is een tweekleppig weekdier van maximaal elf centimeter lang. Over zijn schelp lopen platte ribbels, vanaf de top tot aan de rand. De schelp is roomwit, vaak met meerdere paarsrode banden. De kokkel leeft ondiep ingegraven in het zand, waar hij twee ‘slurfjes’ (sipho’s) bovenuit steekt. Via het ene slurfje zuigt hij vers water en voedsel naar binnen, zoals plankton. Het andere slurfje gebruikt hij als afvalkanaal. Het mannetje en vrouwtje laten hun zaadcellen en eicellen vrij in zee, waar de bevruchting plaatsvindt.