Dapedium was bedekt met ruitvormige en rechthoekige schubben met een harde, glazuurachtige laag eroverheen. Ze beschermden de vis tegen roofdieren. Zulke schubben vinden we ook bij steuren en kaaimansnoeken. Dapedium had tanden die speciaal waren aangepast voor het eten van dieren met harde schilden of schelpen, zoals kreeftjes, slakken en mosselen. Met zijn lange voortanden wipte hij ze van de bodem af. Daarna verbrijzelde hij de schelpen met zijn achterste, platte tanden. Gezien de kleine vinnen was hij waarschijnlijk geen snelle zwemmer.