Trilobieten waren in zee levende geleedpotigen met een uitwendig skelet. Ze hadden een kopschild, een middenstuk en een staartschild. Ook in de breedte bestond hun lichaam uit drie stukken. Ze konden alleen groeien door te vervellen. De meeste soorten aten kleine stukjes voedsel die ze uit het water of uit de bodem filterden. Crotalocephalus had een flexibel lichaam. Bij gevaar kon hij zich oprollen zodat zijn harde pantserplaten hem aan de buitenkant omringden. Zo beschermde hij zijn kwetsbare onderzijde.